Een kijkmens; zo noemde Cornelis Adrianus Bernardus Bantzinger zichzelf. Nieuwsgierig, leergierig, een man zonder drempelvrees. Hij werd geboren in Gouda op 15 juli 1914. Later ontdekte hij dat Rembrandt ook op 15 juli was geboren, maar dan in 1606. Het was puur toeval, maar het was een toeval waar hij toch trots op was. In 1931 ging Cees naar Amsterdam, waar hij op het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs een voorliefde ontwikkelde voor modeltekenen. Hij zei: “Wat mij daarin boeit, is dat je probeert de sierlijkheid en de poëzie van het menselijk lichaam op papier te krijgen.” Na de studie debuteerde hij in 1936 in De Groene Amsterdammer. Zijn keuze voor de journalistiek verklaarde hij later in een interview: “Ik was een krantenvreter. Ik had veel liever dat de mensen zagen wat ik deed en dat ik er mijn brood mee verdiende, dan dat ik in een ivoren toren voor mezelf mooie dingetjes zat te scheppen.”
Grote kijkogen
In mei 1937 won hij een prijsvraag, uitgeschreven door het Amerikaanse filmproductiebedrijf Metro-Goldwyn-Mayer. De opdracht luidde te laten zien ‘wat Parijs voor mij beteekent’. De prijs was een geheel verzorgde reis van acht dagen naar Parijs, met een kamer in Hôtel Plaza Athénée aan de Avenue Montaigne. Cees maakte hier een bijna expressionistisch zelfportret. Bantzinger zei: “Als ik de zelfportretten uit de jaren dertig terugzie, zie ik een vreemde, open jongen met grote kijkogen. Dat kijkmens ben ik altijd gebleven.” Hij leerde in die periode zijn eerste grote liefde kennen: Coby van der Weijde. Op 22 mei 1940 trouwden ze. Ze hadden in de oorlog grote moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Bantzinger probeerde te exposeren, maar dat lukte mondjesmaat, onder meer bij kunsthandel Leffelaar in Haarlem, Kunstzaal Van Lier aan het Rokin in Amsterdam en in de vitrine van de foyer van de stadsschouwburg van Haarlem.
De financiële nood werd zo hoog dat Cees aan het begin van de oorlog brieven schreef naar het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK). Dit was tijdens de bezetting het staatsorgaan op het gebied van het perswezen, propaganda, beeldende en uitvoerende kunst. Hij schreef op 31 januari 1941: “Kunt U mij wellicht helpen aan werkgelegenheid? Ik maak wandschilderingen en teekenwerk.” Ook schreef hij: “Ik bewoon thans een oude zolder, met een minimum aan primitief meubilair en heb juist genoeg om het allernoodigste te kopen. U begrijpt dat iedere verbetering met verlangen wordt verwacht, daar er absoluut geen middelen zijn om mijn werk verder te ontwikkelen.” En: “Het is zoo hopeloos allemaal, mijn laatste opgespaarde geld is op en ik weet geen uitweg meer.” Op 25 maart 1941 schreef hij onder zijn zwierige handtekening in kleine kriebelletters een postscriptum: “lid Nationaal Socialistische Beweging stb.nummer 120358”. Bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies staat in het register van de NSB dat zowel C.A.B. Bantzinger als J.H.M. – Coby – Bantzinger-van der Weijde op 8 december 1940 lid werden van de NSB. Er staat ook vermeld dat ze een half jaar later, op 26 juni 1941 het lidmaatschap officieel opzegden. Dat was vier dagen nadat de Duitse troepen Rusland hadden aangevallen. Die aanval leidde in Nederland tot een omslag in de publieke opinie over de bezetter.