Cees Bantzinger (1914-1985) – zijn tekeningen blijven altijd

Een kijkmens; zo noemde Cornelis Adrianus Bernardus Bantzinger zichzelf. Nieuwsgierig, leergierig, een man zonder drempelvrees. Hij werd geboren in Gouda op 15 juli 1914. Later ontdekte hij dat Rembrandt ook op 15 juli was geboren, maar dan in 1606. Het was puur toeval, maar het was een toeval waar hij toch trots op was. In 1931 ging Cees naar Amsterdam, waar hij op het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs een voorliefde ontwikkelde voor modeltekenen. Hij zei: “Wat mij daarin boeit, is dat je probeert de sierlijkheid en de poëzie van het menselijk lichaam op papier te krijgen.” Na de studie debuteerde hij in 1936 in De Groene Amsterdammer. Zijn keuze voor de journalistiek verklaarde hij later in een interview: “Ik was een krantenvreter. Ik had veel liever dat de mensen zagen wat ik deed en dat ik er mijn brood mee verdiende, dan dat ik in een ivoren toren voor mezelf mooie dingetjes zat te scheppen.”

 

Grote kijkogen

In mei 1937 won hij een prijsvraag, uitgeschreven door het Amerikaanse filmproductiebedrijf Metro-Goldwyn-Mayer. De opdracht luidde te laten zien ‘wat Parijs voor mij beteekent’. De prijs was een geheel verzorgde reis van acht dagen naar Parijs, met een kamer in Hôtel Plaza Athénée aan de Avenue Montaigne. Cees maakte hier een bijna expressionistisch zelfportret. Bantzinger zei: “Als ik de zelfportretten uit de jaren dertig terugzie, zie ik een vreemde, open jongen met grote kijkogen. Dat kijkmens ben ik altijd gebleven.” Hij leerde in die periode zijn eerste grote liefde kennen: Coby van der Weijde. Op 22 mei 1940 trouwden ze. Ze hadden in de oorlog grote moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Bantzinger probeerde te exposeren, maar dat lukte mondjesmaat, onder meer bij kunsthandel Leffelaar in Haarlem, Kunstzaal Van Lier aan het Rokin in Amsterdam en in de vitrine van de foyer van de stadsschouwburg van Haarlem.

De financiële nood werd zo hoog dat Cees aan het begin van de oorlog brieven schreef naar het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK). Dit was tijdens de bezetting het staatsorgaan op het gebied van het perswezen, propaganda, beeldende en uitvoerende kunst. Hij schreef op 31 januari 1941: “Kunt U mij wellicht helpen aan werkgelegenheid? Ik maak wandschilderingen en teekenwerk.” Ook schreef hij: “Ik bewoon thans een oude zolder, met een minimum aan primitief meubilair en heb juist genoeg om het allernoodigste te kopen. U begrijpt dat iedere verbetering met verlangen wordt verwacht, daar er absoluut geen middelen zijn om mijn werk verder te ontwikkelen.” En: “Het is zoo hopeloos allemaal, mijn laatste opgespaarde geld is op en ik weet geen uitweg meer.” Op 25 maart 1941 schreef hij onder zijn zwierige handtekening in kleine kriebelletters een postscriptum: “lid Nationaal Socialistische Beweging stb.nummer 120358”. Bij het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies staat in het register van de NSB dat zowel C.A.B. Bantzinger als J.H.M. – Coby – Bantzinger-van der Weijde op 8 december 1940 lid werden van de NSB. Er staat ook vermeld dat ze een half jaar later, op 26 juni 1941 het lidmaatschap officieel opzegden. Dat was vier dagen nadat de Duitse troepen Rusland hadden aangevallen. Die aanval leidde in Nederland tot een omslag in de publieke opinie over de bezetter.

Mansarde Pers

In 1943 verhuisden Cees en Coby Bantzinger naar Den Haag, waar Cees zich schuil hield voor de Arbeidseinsatz. De Bantzingers bivakkeerden op de zolder van drukkerij ANDO. Hier zetten drie mannen hun hand tekening onder de oprichting van de Mansarde Pers: een clandestiene uitgeverij van bibliofiele dichtbundels. Het waren Cees Bantzinger, Fokko Tamminga – eigenaar van drukkerij ANDO en drukker van onder meer de illegale kranten Het Parool en Vrij Nederland – en uitgever Bert Bakker. De zolder werd een ontmoetingsplek voor dichters, schrijvers en andere vrije geesten, zoals Bertus Aafjes, Gerrit Achterberg en Ed. Hoornik. De door de Mansarde Pers uitgegeven bundel Omne Animal, met erotische verzen van Aafjes, werd door Bantzinger prachtig geïllustreerd met naakttekeningen. Andere dichtbundels waren onder meer Huis en Reiziger ‘doet’ Golgotha van Gerrit Achterberg. Achterberg droeg aan Bantzinger op 6 juli 1943 het volgende gedicht op:

“De koude punten van uw dood
trekken over mijn huid
in heete hongersnood
naar oppervlakte, om zich uit
het niet te redden in de lijn
waarmee uw wezen was
beweging om mijn as.”

En Aafjes schreef op 15 juli 1943 – ter ere van Cees’ 29ste verjaardag – het gedicht

“Iedere dag vrees ik de dag ophanden
Iedere dag vloek ik de tyrannie
Iedere dag haat ik de dwingelanden
Iedere dag. Er gaat geen dag voorbij
Iedere dag verdubbelt zich uw schande
O Nederland, gij schoonste land der landen
Iedere dag, maar één dag raakt gij vrij.”

Na de bevrijding verwaterde de vriendschap van de Haagse kameraden. Cees bleef wel altijd een liefhebber van poëzie. Hij typeerde zichzelf als ‘een man van de korte afstand’: “Een gedicht boeit me meer dan een dikke roman. Ik geloof dat ik met mijn werk, vooral dankzij het tijdloze, op de golflengte van dichters zit.” De eerste keer dat hij zich na de Bevrijding manifesteerde, was in 1945 op het Zeeuwse schiereiland Walcheren. De dijken waren tijdens de invasie door de geallieerden gebombardeerd en Walcheren stond onder water. Bantzinger was er van oktober 1945 tot het voorjaar van 1946. Zijn eerste schetsen waren snel gemaakt, als een verslaggever. Later fungeerden de tekeningen – vooral portretten van robuuste dijkwerkers en steenstorters – als illustraties van A. den Doolaards boek Het Verjaagde Water. Toen Bantzinger in mei 1974 op Walcheren gemaakte tekeningen exposeerde in het Zeeuws Museum in Middelburg, kocht baggermaatschappij Boskalis – de dichters van de dijken – de volledige collectie op. In 2004 publiceerde het bedrijf het fraaie boek De Boskalis Collectie – Tekeningen en aquarellen van C.A.B. Bantzinger.

‘Geen enkel etiket’

Na 1946 verhuisden Cees en Coby Bantzinger naar een atelierzolder in Amsterdam. De tekenaar ging werken voor kranten en tijdschriften, zoals Vrij Nederland, Het Parool en het literaire tijdschrift Mandril. Ook illustreerde hij boeken, variërend van De parel van John Steinbeck tot Camera Obscura van Hildebrand. In 1948 trad hij in dienst bij het weekblad Elsevier, waar ook de tekenaars Jo Spier en Eppo Doeve werkten. Datzelfde jaar schreef H.F.E. Visser, conservator Aziatische kunst van het Rijksmuseum in Phoenix: maandschrift voor beeldende kunst het lovende essay ‘C.A.B. Bantzinger – meester in zwart-wit’. Een fragment: “Tot de begaafde tekenaars, illustratoren en schilders rekenen wij de thans te Amsterdam gevestigde Bantzinger. Gelukkig behoeft deze kunstenaar met geen enkel etiket te worden voorzien. Zijn oeuvre, dat reeds zeer uitgebreid is en bovendien – op het gebied van zwart-wit – bizonder (sic) gevarieerd is, is zeer zeker geprononceerd modern, doch zonder een zweem van geaffecteerd of geforceerd modernisme […..] Van deze kunstenaar, die pas in het begin van de dertig is, valt nog veel te verwachten. Ongetwijfeld bergt het illustreren van reportages gevaren, maar wanneer men de klippen van routine en vervlakking weet te omzeilen, kan dit soort werk een voortreffelijke scholing van oog en hand opleveren. Redenen waarom wij vooralsnog allerminst betreuren dat Bantzinger het met de journalistieke kant van zijn beroep zo volhandig heeft.”

In 1951 liep het huwelijk tussen Cees en Coby op de klippen. Begin jaren vijftig ontmoette hij zijn tweede grote liefde: Jettie Paerl (1921-2013). Zij was in de oorlog bekend geworden als ‘Jetje van Radio Oranje’, die vanuit Londen liedjes zong die de draak staken met de bezetter. Het duurde niet lang voordat ze gingen samenwonen in dezelfde atelierwoning waar Banzinger met Coby had gewoond. Cees en Jettie waren twee artistieke mensen op totaal verschillend gebied. De scheppend kunstenaar op papier en de uitvoerend artieste die zong op radio, televisie en in theaters. Toen bleek dat Jettie zwanger was, traden de twee op 20 augustus 1958 in het huwelijk. In 1959 werd hun dochter Anne-Rose geboren. Het gezin Bantzinger was toen al verhuisd naar Ouderkerk aan de Amstel. Het huis aan de Amstelzijde had een winkelpand, waar Bantzinger eigen tekeningen exposeerde en verkocht. Toen dorpelingen aanstoot namen aan een – zeer decente – naakttekening in de etalage, leidde dit tot een rechtszaak en een rel van landelijke allure: ‘Het Naakt van Ouderkerk’.

Leergierig

Cees Bantzinger bleef altijd vrij werk maken, naast zijn illustraties voor Elsevier en boeken. Hij exposeerde met grote regelmaat en ging minstens één keer per jaar naar Parijs om in de Académie de la Grande Chaumière model te tekenen. Hij zei: “Een tekenaar is als een musicus. Die moet ook elke dag zijn instrument bespelen. Een tekenaar moet ook elke dag tekenen. Al zijn het maar vingeroefeningen.” Leergierig bleef hij zijn hele leven. Hij nam in 1956 een maand les op de ‘Schule des Sehens’ in Salzburg, de Sommerakademie van de wereldberoemde kunstenaar Oskar Kokoschka. Na afloop schreef Kokoschka in een officieel diploma: ‘Herr Kees Bantzinger, Holland, hat den Kurs für Malerei in der Zeit vom 14.7.1956 bis 14.8.1956 besucht.’ Daaronder in ferme hanenpoten: ‘Very interesting, talented, intelligent approach to the problem of vision.’

Bonaventura, de uitgever van Elsevier, publiceerde ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag in 1964 de imposante map ‘C.A.B. Bantzinger – Tekenaar’ met 54 losbladige prenten. Kunstkenner Hans Redeker schreef in de inleiding: “Bij ons in Holland is het voor een beeldend kunstenaar bepaald geen dankbare zaak om in het voetspoor te treden van een Constantin Guys, zwervende tekenaar-reporter, journalist en chroniqueur in snel genoteerde impressies, flaneur langs het mondaine leven. (…) Bantzinger heeft die weg durven kiezen, toen hij na de jongste oorlog als een al respectabel vrij en autonoom kunstenaar voor de keuze werd gesteld. Hij (…) een van onze schaarse journalistieke tekenaars die dit vak met overtuiging en overtuigend beoefenen. Met de onrust, het onregelmatige, de snelheid en het directe moeten die aan de journalistiek inherent zijn.”

Cees Bantzinger verwoordde het zelf zo: “Zonder schetsboekje bij me voel ik me onvolledig, want het kan altijd gebeuren dat ik iets vast wil leggen.” In 1961 zag hij dat slopers op het Frederikplein de Galerij afbraken. Deze winkelgalerij, met fraai ijzerwerk en zandstenen beelden en pilaren, was het enige wat restte van het Paleis voor Volksvlijt, dat in 1929 was afgebrand. Bantzinger legde vast hoe zandstenen brokstukken naar beneden kwamen; bestemd voor de sloop. Hij vroeg of hij ornamenten die onbeschadigd naar beneden kwamen, mocht meenemen. Dat mocht; en zo belandden ornamenten in de achtertuin in huize Bantzinger; eerst in Ouderkerk en later in Amstelveen. Kopen en pilaartjes die gingen dienen als voedertafels voor de vogels. In augustus 2016 werd het huis in Amstelveen verkocht en verhuisden de ornamenten naar het huis van dochter Anne-Rose en haar echtgenoot.

De kunst van het weglaten

Het hele leven van Cees Bantzinger draaide om tekenen. Tekenen, dat was voor hem ademhalen. En de wereld was zijn atelier. Hij kon met een paar lijnen de essentie weergeven. Vaak vroegen mensen hoelang hij nou had gedaan over een tekening, waarop veel was weggelaten. Dan antwoordde hij steevast: “Mijn hele leven.” Jan Juffermans, hoofdredacteur van het tijdschrift voor beeldende kunst Tableau schreef in 1983 het lovende artikel ‘Cees Bantzinger – Schone schijn, die nooit bedriegt’: “De stelling dat de essentie van het tekenen ligt in het weglaten, in het suggereren, maakt Bantzinger in vrijwel elk blad een axioma. In enkele rake lijnen of aanzetten treft hij de kern van zijn onderwerp, en met steeds opnieuw puur intuïtief, doch feilloos gekozen arceringen, inwassingen of kleuraccenten verhevigt hij de suggestieve werking.”

Ter ere van zijn zeventigste verjaardag op 15 juli 1984 wijdde het Singer Museum in Laren (N.H.) een overzichtstentoonstelling aan zijn werk. Het boek De Wereld van Cees Bantzinger verscheen, geschreven en samengesteld door historicus Wim Hazeu. Hij maakte hetzelfde jaar met programmamaker Gerrit Visscher voor de AVRO onder dezelfde titel een documentaire over het leven en werk van Cees Bantzinger. De documentaire moest nog worden uitgezonden, toen Cees Bantzinger eind januari 1985 werd geconfronteerd met een jeugdzonde die hij bijna veertig jaar eerder voorgoed dacht te hebben weggestopt. Tijdens onderzoek voor zijn boek Kunsthandel in Nederland, 1940-1945 vond Adriaan Venema bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie de brieven die Bantzinger in 1940 en 1941 had geschreven aan het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Venema belde Bantzinger eind januari 1985 op om te vragen of hij dezelfde persoon was als de briefschrijver van weleer. Bantzinger gaf volmondig toe dat hij dat was. Wel was hij zeer aangeslagen over het feit dat Venema zou gaan publiceren dat hij lid was geweest van de NSB.

Van het telefoongesprek bestaat een bandopname, waarop te horen is dat Bantzinger zei: “Ik heb met dit geheim mijn hele leven geleefd. Soms dacht ik: het komt dichterbij. Nou, dat is dus vandaag gebeurd.” Uit het telefoongesprek blijkt dat zijn vrouw en dochter niets wisten van zijn geheim. Op het bandje is te horen dat Bantzinger zachtjes zei, meer tegen zichzelf dan tegen Venema: “Hoe ik dit thuis moet plooien, dat is me nog een raadsel. Dit heb ik mijn hele leven mee moeten sjouwen. Onderin weliswaar, maar toch. Nou ja, er is niks aan te doen.” Tien dagen later, op 5 februari 1985, pleegde hij zelfmoord. Zijn vrouw en dochter stonden voor een raadsel waarom hij dit had gedaan. Pas weken later ontdekten ze dat Cees Bantzinger lid was geweest van de NSB, waarop zijn weduwe zei: ‘Is dat alles?’ Simon Carmiggelt, al decennia een boezemvriend, verzachtte de schok. Hij zei: “Cees dacht in de oorlog precies als wij.”

Museale belangstelling

Eind 1985 zond de AVRO de eerdergenoemde documentaire van Wim Hazeu en Gerrit Visscher uit. Bantzingers werk werd tegelijkertijd tentoongesteld in Schouwburg Amstelveen (toen nog Cultureel Centrum Amstelveen). Koningin Beatrix bezocht de expositie en kocht een tekening. Jaren later ontmoette Jettie Paerl koningin Beatrix op een receptie. Op Paerls vraag hoe het met de door haar gekochte tekening ging, antwoordde de vorstin: “Wat goed is, blijft goed.” Er waren na zijn dood meer tentoonstellingen, zoals bij Kunsthandel Jan Juffermans, Huis De Voorst in Eefde en Museum Jan van der Togt in Amstelveen. In 1988 werden circa 1.100 toneeltekeningen van Cees Bantzinger opgenomen in de collectie van het voormalige Theater Instituut Nederland (tegenwoordig Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam). In 1994 gingen alle portretten van schrijvers en dichters naar het Letterkundig Museum. In 2000 nam het Prentenkabinet van het Rijksmuseum in Amsterdam tientallen tekeningen en schetsboeken in de collectie op. En in 2014 verwierf het Persmuseum al het werk dat hij had gemaakt voor Elsevier; zowel originele tekeningen als krantenpagina’s. Zo blijft het werk van Cees Bantzinger in de belangstelling staan. En zo blijkt het te kloppen wat in 1985 in zijn overlijdensadvertentie stond: “Zijn tekeningen blijven altijd.”